Te oud (of te jong) om te leren? Effectiviteit van behandeling voor angst en depressie over de levensloop.

Dr. Lynn Mobach
Universiteit van Amsterdam, Pro Persona

 

nummer

90

Opgenomen in sessies

Donderdag, 11.30 uur, Zaal 82/83

Kernwoorden

Effectiviteit, CGT, Gedragsactivatie, Levensloop, Leeftijd

Tags doelgroep

Kinderen en adolescenten
Ouderen

Tags thematiek en problematiek

Stemmingsstoornissen
Angststoornissen

Tags streams

Cognitieve (gedrags)therapie
Overig

Beknopte samenvatting van het symposium

De rol van leeftijd in de effectiviteit van behandeling voor angst en depressie blijft een hot topic waar vele vooroordelen over bestaan. Maakt het nu uit hoe oud je bent voor hoeveel profijt je hebt van behandeling of niet? En welke factoren spelen een rol bij het aanbieden van de behandeling in verschillende leeftijdsgroepen? Onderzoek naar de effectiviteit van CGT en gedragsactivatie voor angst en depressie in de uitersten van de levensloop blijft nog steeds achter bij het onderzoek naar de effectiviteit van deze behandelingen in volwassenen tussen de 30 en 60 jaar. Dit terwijl de druk op de jeugd GGZ groeit en steeds meer oudere volwassenen behandeling zoeken voor hun psychische klachten. Het vinden van een antwoord op deze vragen is dan ook ontzettend belangrijk voor het effectief kunnen toepassen van evidence-based behandelingen in de klinische praktijk.

In dit symposium proberen we dan ook een antwoord te vinden op de vraag of leeftijd een rol speelt in de effectiviteit van behandeling voor angst en depressie door in te zoomen op verschillende studies in de twee uitersten van de levensloop-dimensie: kinderen en ouderen.

In de eerste presentatie zal Dr. Bonny van Steensel ingaan op een studie waarin de effectiviteit van modulaire CGT in kinderen en adolescenten is onderzocht en zal zij kinderen en adolescenten met elkaar vergelijken. Tevens zal zij bespreken of behandelaren de modulaire behandeling anders invullen bij kinderen versus adolescenten. In de tweede presentatie zal Dr. Lynn Mobach een studie presenteren waarin onderzocht werd of kinderen met een angststoornis en verschillende niveaus van disfunctionele cognities meer of minder profijt hadden van CGT en of leeftijd hier een rol in speelt. In de derde presentatie zal Melissa Guineau, MSc, ingaan op een netwerkstudie waarin de effectiviteit van een acht weken-durende gedragsactivatiebehandeling voor ouderen werd onderzocht in relatie tot dagelijks functioneren en werd tevens onderzocht of dit effect standhield bij de follow-up van 12 maanden later. In de vierde en laatste presentatie zal Prof. Gert-Jan Hendriks een studie presenteren naar de associatie tussen opvattingen over ouder worden in verschillende leeftijdsgroepen en verwachtingen in relatie tot mentaal welbevinden.

Lynn Mobach zal het symposium afronden met een discussie over de implicaties van deze bevindingen voor hoe en of we evidence-based behandeling aanbieden aan kinderen en ouderen in de praktijk.

Auteurs

Lynn Mobach

Universiteit van Amsterdam, Pro Persona
Universitair Docent, Psycholoog

Effectiviteit van Modulaire CGT voor kinderen en adolescenten met een angststoornis

Dr. Bonny van Steensel
Universiteit van Amsterdam

 

Kernwoorden

GT, angststoornissen, modulair, kinderen, adolescenten

Inhoud van de lezing

Inleiding. Cognitieve gedragstherapie (CGT) is een effectieve behandeling voor angststoornissen bij jongeren. Desondanks is de behandeling niet voor iedereen even effectief en sluiten bestaande protocollen niet bij elk kind even goed aan. Een aspect waarmee rekening moet worden gehouden is de leeftijd van het kind. CGT doet een beroep op vaardigheden zoals logische analyse, rationele discussie en abstract denken. Als we de ontwikkelingsstadia van Piaget volgen, dan ontwikkelen kinderen pas in de formele operationele periode (11-19 jaar) de vaardigheden van logisch en abstract denken (Huitt & Hummel, 2003). De vraag die daaruit volgt is of kinderen dan wellicht minder profiteren van (het cognitieve aspect van) CGT dan adolescenten? Enig bewijs hiervoor komt vanuit een meta-analyse van Reynolds en collega’s (2012); zij vonden dat de effectgrootte van behandeling onder adolescenten groot was, terwijl deze voor kinderen klein-middelgroot was.

Methode. Deelnemers van het huidige onderzoek waren 116 kinderen met angststoornissen in de leeftijd van 8-18 jaar, en hun ouders (109 moeders, 89 vaders), die CGT ontvingen voor hun angstklachten. De CGT die de kinderen ontvingen was een modulaire versie van het protocol Denken+Doen=Durven. De verschillende modules waren: psycho-educatie, denken (cognities identificeren, uitdagen, formuleren van helpende gedachten), voelen (lichaamssignalen, ontspanningsoefeningen en mindfulness oefeningen), doen (exposure en/of experimenten), coping (helpend gedrag, aandachtconcentratie), praten over angst (met je ouders), ouderbegeleiding, en terugval. Behandelaren werd de ruimte geboden om zelf de duur (het aantal sessies) en de inhoud van de behandeling te kiezen, maar het was verplicht om tenminste aandacht te besteden aan de psycho-educatie en de terugval. De behandelaren rapporteerden tijdens elke sessie wie (vader, moeder, kind) aanwezig was en welke module werd gebruikt. De angstsymptomen bij de kinderen werden gemeten op 4 momenten: vóór de behandeling, tijdens de behandeling (na vijf sessies), direct na afloop van de behandeling, en 10 weken na de behandeling door middel van een vragenlijst (SCARED-71). De angststoornissen werden op dezelfde 4 momenten in kaart gebracht middels een gestructureerd interview.  

Resultaten. Na afloop van de modulaire CGT was 60-70% van de totale groep vrij van de primaire angststoornis, en angstsymptomen waren sterk afgenomen na de behandeling (van Steensel en collega’s, 2022). Specifiek voor deze presentatie zal de data opnieuw worden geanalyseerd en zal er gekeken worden naar de volgende twee vragen: (1) is de behandeling voor kinderen (8-11 jaar) minder effectief dan voor adolescenten (12-18 jaar)? (2) ziet de behandeling voor kinderen er anders uit dan voor adolescenten; m.a.w. maakten de behandelaren gebruik van andere modules bij kinderen dan bij adolescenten en/of besteden zij meer tijd aan bepaalde modules? Hebben zij bijvoorbeeld bij kinderen minder tijd besteed aan het cognitieve stuk (module denken) en/of betrokken zij de ouders vaker in de behandeling?

Conclusie. De resultaten op deze 2 vragen zullen belangrijke conclusies opleveren op het gebied van effectiviteit van modulaire CGT bij kinderen versus adolescenten.

Klinische implicaties. Het onderzoeken van de relatie tussen leeftijd en het gebruik en de effectiviteit van modulaire CGT zal belangrijke inzichten opleveren over hoe CGT het beste kan worden ingezet bij verschillende leeftijdsgroepen.

Referenties en literatuur

Huitt, W., & Hummel, J. (2003). Piaget’s theory of cognitive development. Educational Psychology Interactive, 3, 1-5.

Reynolds S, Wilson C, Austin J, Hooper L (2012) Efects of psychotherapy for anxiety in children and adolescents: a meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 32, 251–262.

van Steensel, F. J., Telman, L. G., Maric, M., & Bögels, S. M. (2022). Modular CBT for Childhood

Anxiety Disorders: Evaluating Clinical Outcomes and its Predictors. Child Psychiatry & Human Development, 1-12.

Auteurs

Bonny van Steensel

Universiteit van Amsterdam
Universitair docent

De Voorspellende Rol van Disfunctionele Cognities voor CGT-verloop bij Kinderen met Angststoornissen

Dr. Lynn Mobach
Universiteit van Amsterdam, Pro Persona

 

Kernwoorden

disfunctionele cognities, angststoornis, kinderen, behandeluitkomst

Inhoud van de lezing

Inleiding. Cognitieve Gedragstherapie (CGT) is effectief voor behandeling van angststoornissen bij kinderen. Helaas profiteert een significant gedeelte van de kinderen nog onvoldoende van CGT. Om zo vroeg mogelijk te kunnen identificeren welke kinderen waarschijnlijk zullen profiteren van behandeling en welke kinderen mogelijk meer nodig hebben, is het cruciaal om te bekijken welke factoren bij aanvang van de behandeling voorspellen voor wie behandeling werkt. Cognitieve theorieën over de oorzaken en instandhouding van angststoornissen bij zowel volwassenen als kinderen (Beck, Emery, & Greenberg, 1985) beschrijven de rol van een disfunctionele cognities als een belangrijke instandhoudende factor voor angst en worden gerelateerd aan het verloop van de behandeling. Verschillen in de hoogte van disfunctionele cognities, zoals een vertekening in de interpretatie processen, bij aanvang van de behandeling kunnen daarom mogelijk informatie bieden over wie er zal profiteren van CGT. Deze studie heeft daarom als doel om te onderzoeken of de hoogte van verschillende soorten disfunctionele cognities bij aanvang van CGT voorspellende waarde heeft voor het behandelverloop op de korte en lange termijn.  

Methode. Kinderen (N = 61) van 7-12 jaar (M = 9.23, SD = 1.56; 41% meisjes) vulden voor en na het volgen van een protocollaire CGT-groepsbehandeling (Cool Kids programma; Rapee et al., 2006) vragenlijsten in met betrekking tot hun angstsymptomen en disfunctionele cognities, waaronder disfunctionele gedachten en negatieve interpretatie bias. Kinderen vulden deze maten nogmaals in 6 maanden na de behandeling. Therapeuten namen tevens een semi-gestructureerd interview af op deze tijdspunten. Kinderen werden geworven via de Centre for Emotional Health Clinic aan Macquarie University in Australië nadat zij werden doorverwezen voor diagnostiek en behandeling. Kinderen konden deelnemen aan de studie wanneer zij een primaire angststoornis hadden.

Resultaten. Kinderen met een sterkere negatieve vertekening in het interpretatieproces lieten grotere, positieve veranderingen zien in hun angstsymptomen tijdens CGT dan kinderen met een minder sterke negatieve vertekening in hun interpretaties. De hoogte van disfunctionele gedachten bij aanvang van CGT was echter niet gerelateerd aan het behandelverloop.

Conclusie. Kinderen die een sterkere neiging hebben om ambigue situaties negatief te interpreteren bij aanvang van CGT laten meer vooruitgang zien in hun disfunctionele cognities tijdens de behandeling, hebben meer profijt van de behandeling een half jaar later. De hoogte van disfunctionele gedachten in het algemeen waren niet gerelateerd aan het behandelverloop. Het is dus belangrijk om te differentiëren tussen verschillende disfunctionele cognities.   

Klinische implicaties. Kinderen met een sterkere negatieve vertekening in het interpretatieproces lijken meer te profiteren van de behandeling. Dit laat zien dat cognitieve factoren bij aanvang van de behandeling mogelijk een indicatie geven van hoeveel kinderen met angststoornissen zullen profiteren van de behandeling. Dit kan belangrijke aanknopingspunten bieden in identificeren wie er zal profiteren van de behandeling en wie er mogelijk meer nodig heeft.

Referenties en literatuur

Beck, A. T., Emery, G., & Greenberg, R. L. (1985). Anxiety disorders and phobias: A  cognitive perspective. New York: Basic Books.

Rapee, R. M., Lyneham, H. J., Schniering, C. A., et al. (2006). The Cool Kids® Child and     Adolescent Anxiety Program Therapist Manual. Centre for Emotional Health,         Macquarie University, Sydney.

Auteurs

Lynn Mobach

Universiteit van Amsterdam, Pro Persona
Universitair Docent, Psycholoog

De effectiviteit van gedragsactivatie bij ouderen met depressieve klachten. Resultaten van een cluster gerandomiseerde RCT, met een andere lens bekeken.

MSc Melissa Guineau
Pro Persona

 

Kernwoorden

Gedragsactivatie, netwerkanalyse, functioneren, ouderen, depressie

Inhoud van de lezing

Introductie: Er zijn weinig psychotherapeutische behandelingen voor ouderen met een depressieve stoornis in de huisartsenpraktijk. Gedragsactivatie leidt tot een snellere afname van depressieve klachten dan gebruikelijke zorg in de huisartsenpraktijk. Maar als we wat uitzoomen: vertaalt deze klachtafname zich dan ook in verbeterd functioneren? En als we juist verder inzoomen: wat weten we over de klachten waarop gedragsactivatie intervenieert?

Methode: Deze studie heeft onderzocht wat de effectiviteit is van een acht weken durende gedragsactivatiebehandeling op het verbeteren van functioneren (WHODAS) en hoe het  netwerk van depressieve symptomen na deze behandeling veranderd is.  

Resultaten: Gedragsactivatie leidde tot een significant grotere toename van functioneren op post-treatment, maar niet op 12-maanden follow-up. Anhedonie, vermoeidheid en een depressieve stemming waren de symptomen die zowel voor als na de behandeling de meeste invloed hadden op het symptoomnetwerk. Daarnaast waren de symptomen na de behandeling sterker met elkaar verbonden dan voor de behandeling.

Conclusies en implicaties: Deze studie toont aan dat de netwerkbenadering een geschikte methode is om klachten patronen voor en na een behandeling te begrijpen. Gedragsactivatie vergroot de verbondenheid tussen symptomen in een netwerk. Dit kan gezien worden als een positieve spiraal waarbij verbetering in een symptoom, leidt tot verbeteringen in andere symptomen. Daarnaast treedt er een significante verbetering in functioneren op, die niet standhoudt tot 12 maanden follow up. Functioneren in de gedragsactivatiegroep verslechterde niet, maar het functioneren in de gebruikelijke zorggroep verbeterde verder in de follow-up periode.

Referenties en literatuur

Hendriks, G.J. (2022). Oud geleerd, oud gedaan: Over feiten, misconcepties en vooroordelen bij de behandeling van angststoornissen en depressie bij ouderen. https://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/250829/250829.pdf?sequence=1&isAllowed=y

Auteurs

Melissa Guineau

Pro Persona
Psycholoog in opleiding tot GZ-Psycholoog (PIOG) & PhD student

De relatie tussen opvattingen over ouder worden en verwachtingen in relatie tot mentaal welbevinden

Professor Gert-Jan Hendriks
Pro Persona

 

Kernwoorden

mentaal-welbevinden, ageism, stereotypering, ouderen, leeftijd

Inhoud van de lezing

Inleiding. Opvattingen over ouderen en ouder worden hebben een grote impact op gezondheid en welbevinden. Uit onderzoek is gebleken dat stereotiepe leeftijdsgebonden opvattingen een negatief effect hebben op zowel de fysieke als de mentale gezondheid. Het vermindert ook de kans op gerichte behandelingen voor specifieke gezondheidsproblemen, niet alleen op het mentale maar ook op het somatische vlak. Het merendeel van het onderzoek naar stereotiepe opvattingen over ouderen en ouder worden en de relatie met welbevinden betreft echter alleen ouderen zelf. Hoe deze associatie is bij 18-65-jarigen is onduidelijk. Meer inzicht hierin kan bijdragen aan hoe de ontwikkeling van stereotiepe opvattingen over ouderen en ouder worden over de levensloop heen geassocieerd is met de mate van welbevinden.

Het doel is tweeledig:

1.    Verschillen en overeenkomsten in opvattingen over en verwachtingen ten aanzien van ouderen en ouder worden in verschillende leeftijdsgroepen onderzoeken.

2.    De associatie onderzoeken tussen deze opvattingen en verwachtingen in relatie tot mentaal welbevinden.

 

Methoden. Cross-sectioneel onderzoek waarbij we met enquêtes de associatie onderzoeken tussen stereotiepe opvattingen over ouderen en ouder worden en welbevinden bij drie leeftijdsgroepen: 18-25-jarigen, 25-65-jarigen en 65-jarigen en ouder.  Deelnemers beantwoorden de Expectations Regarding Aging Survey (ERA-12) en de Attitudes to Aging Questionnaire (AAQ-24) vragenlijsten om opvattingen over ouderen en ouder worden te bepalen. Zij zullen ook de Depression, Anxiety and Stress Scale (DASS-21) beantwoorden om de mate van mentaal welbevinden vast te stellen. Ten slotte geven zij de eerste vijf woorden op die in hen opkomen als zij aan jonge en oude mensen denken, en coderen zij die antwoorden op een schaal van 5 items van "meest negatief" tot "meest positief".

Resultaten. De resultaten van dit enquête-onderzoek zullen wij presenteren.

Conclusie. De verwachting is dat naarmate opvattingen over ouderen en ouder worden negatiever zijn, dit bij het ouder worden meer samenhangt met vermindering van mentaal welbevinden.

Klinische implicaties. Meer inzicht in de relatie tussen opvattingen over ouderen en ouder worden en mentaal welbevinden kan bijdragen aan het optimaliseren van psychologische interventies over de levensloop.

Referenties en literatuur

Ayalon, L., & Tesch-Römer, C. (2017). Taking a closer look at ageism: self- and other-directed ageist attitudes and discrimination. Eur J Ageing, 14(1), 1-4. https://doi.org/10.1007/s10433-016-0409-9

Palgi, Y., Ayalon, L., Avidor, S., Segel-Karpas, D., & Bodner, E. (2018). On the edge: The association between extreme values of proportional felt-age and functioning. Psychiatry Res, 270, 538-543. https://doi.org/10.1016/j.psychres.2018.10.035

Westerhof, G. J., Miche, M., Brothers, A. F., Barrett, A. E., Diehl, M., Montepare, J. M., . . . Wurm, S. (2014). The influence of subjective aging on health and longevity: a meta-analysis of longitudinal data. Psychol Aging, 29(4), 793-802. https://doi.org/10.1037/a0038016

Auteurs

Gert-Jan Hendriks

Pro Persona
Bijzonder hoogleraar, psychiater

Effectiviteit en belangrijke factoren in de behandeling van angst en depressie over de levensloop heen: De vertaalslag naar de praktijk

Dr. Lynn Mobach
Universiteit van Amsterdam, Pro Persona

 

Inhoud

  1. Maakt het nu uit hoe oud je bent voor hoeveel profijt je hebt van behandeling of niet?
  2. Welke factoren spelen een rol bij het aanbieden van de behandeling in verschillende leeftijdsgroepen?
  3. Hoe kunnen we deze factoren meenemen als behandelaren wanneer kinderen/adolescenten en ouderen zich melden voor behandeling van hun angststoornis of depressie, zijn er aanknopingspunten voor behandelaren? 

Auteurs

Lynn Mobach

Universiteit van Amsterdam, Pro Persona
Universitair Docent, Psycholoog