Wat werkt voor wie in psychotherapie voor depressie? The truth is in the data.
Dr. Sanne Bruijniks
Universiteit Utrecht
nummer
77
Opgenomen in sessies
Donderdag, 16.30 uur, Zaal 82/83
Kernwoorden
cgt, gedragsactivatie, werkingsmechanismen, depressie, suïcidaliteit,
Tags doelgroep
Volwassenen
Tags thematiek en problematiek
Stemmingsstoornissen
Overig
Tags streams
Cognitieve (gedrags)therapie
Beknopte samenvatting van het symposium
Kennis over welke psychotherapie - of welke therapeutische techniek - voor welke patiënt werkt, kan ons helpen de behandeling voor depressie te optimaliseren. In het huidige symposium zullen aan de hand van vernieuwende onderzoeksmethoden en geavanceerde statistische analyses nieuwe wetenschappelijke inzichten worden gepresenteerd over wat voor wie werkt in psychotherapie voor depressie.
Een belangrijke reden waarom het onduidelijk is welke depressiebehandeling voor wie het beste werkt, is het gebrek aan statistische power in gerandomiseerde behandelstudies. In een meta-analysis van individuele patiëntdata (IPD) wordt de data van verschillende onderzoeken op patiëntniveau samengevoegd. Hierdoor ontstaat de power die nodig is om te onderzoeken welke patiëntkenmerken op baseline gerelateerd zijn verschillen in behandeleffectiviteit. In de eerste lezing zal een IPD meta-analyse worden gepresenteerd waarin onderzocht werd voor welke volwassenen met een depressie cognitieve therapie dan wel gedragsactivatie beter werkt.
De tweede lezing zal focussen op de symptoom-specifieke effectiviteit van twee online cognitieve gedragstherapie (iCGT) interventies voor milde tot matige depressieklachten bij volwassenen. De effectiviteit van deze interventies was vergelijkbaar voor de twee interventies maar verschilde sterk voor individuele symptomen; sommige symptomen (bijvoorbeeld gevoelens van waardeloosheid, sombere stemming en anhedonie) verbeterden sterk, andere niet of nauwelijks. Met netwerkanalyses is het mogelijk in te zoomen op deze symptoom-specifieke veranderingen en krijgen we niet alleen beter zicht op de effectiviteit van bestaande behandelingen maar kunnen we ook beter inschatten of een individuele patiënt er baat van zal hebben.
In de derde lezing zullen allereerst de resultaten worden gepresenteerd van geavanceerde mediatieanalyses die hebben onderzocht welke mogelijke werkingsmechanismen leiden tot veranderingen in depressie in cognitieve gedragstherapie (CGT) en interpersoonlijke psychotherapie (IPT). Omdat deze studie veelvuldig verschillende werkingsmechanismen heeft gemeten was het mogelijk een tijdslijn vast te stellen (wanneer in therapie heeft welke verandering in welk mechanisme een effect op de depressie?) en om te onderzoeken in hoeverre deze relatie ook omgekeerd aanwezig was (zorgt een verandering in het mechanisme in een verandering in depressie of andersom?). In het tweede deel van deze presentatie zal kort een design worden gepresenteerd van een experimentele studie die door het isoleren van therapeutische interventies hun causale effect op potentiële werkingsmechanismen probeert te onderzoeken.
De vierde lezing zal resultaten presenteren van een experimentele studie naar de effecten van een add-on interventie gericht op suicidaliteit. Soms belemmeren suïcidale beelden en gedachten de huidige behandeling van de depressie. Onderzoek heeft aangetoond dat, indien er sprake is van suicidaliteit, de primaire behandelingsfocus moet liggen bij het verminderen van de suïcidale klachten. Hoe kan een therapeut extra behandeling inzetten, en toch de behandeling voor depressie niet uit het oog verliezen? In het tweede deel van de presentatie worden resultaten van interviews met suïcidale patiënten gepresenteerd, waarbij er wordt beschreven hoe suïcidale intrusieve beelden en gedachten zich uiten.
Auteurs

Sanne Bruijniks
Universiteit Utrecht
Universitair Docent
Cognitieve therapie of gedragsactivatie bij depressie? Een systematische review en meta analyse van individuele patiëntdata.
Dr. Ellen Driessen
Radboud Universiteit / Pro Persona
Kernwoorden
Evidence-based, Meta-analyse individuele patiëntdata, moderatoren.
Inhoud van de lezing
Inleiding: Cognitieve therapie en gedragsactivatie worden beide aanbevolen in richtlijnen voor depressiebehandeling. ‘Conventionele’ meta-analyses - die gebaseerd zijn op in publicaties gerapporteerde groepsgemiddelden - vinden geen verschil in effectiviteit tussen cognitieve therapie en gedragsactivatie in de mate van depressie na afloop van de behandeling. Echter, het is niet duidelijk welke behandeling het beste werkt voor wie. In een individuele patiëntdata (IPD) meta-analyse wordt de data op patiëntniveau van verschillende studies samengevoegd. Hierdoor kunnen behandeleffecten nauwkeuriger geschat worden en ontstaat de statistische power die nodig is om te onderzoeken welke patiëntkenmerken op baseline verband houden met verschillen in behandeleffectiviteit.
Methoden: Er werd een systematische literatuur search gedaan in PubMed, PsycINFO, EMBASE en de Cochrane Library naar gerandomiseerde studies die de effectiviteit van cognitieve therapie en gedragsactivatie met elkaar vergeleken onder volwassenen met depressie. De onderzoekers van de geïdentificeerde studies werden benaderd met de vraag de IPD van hun onderzoek te delen. De studiekenmerken van onderzoeken waarvoor IPD wel en niet beschikbaar was, werden met elkaar vergeleken. De verkregen IPD werd samengevoegd in een database. Met mixed-effect models werden het verschillen in behandeleffecten geschat en onderzocht welke patiëntkenmerken hieraan gerelateerd waren. De primaire uitkomstmaat was de ernst van de depressieve symptomen na afloop van de behandeling.
Resultaten: Uit de systematische literatuur search kwamen 20 studies - met 1253 individuele deelnemers - naar voren die aan de inclusiecriteria voldeden. Voor 11 van de 20 studies, met in totaal 976 (78%) deelnemers, kon de IPD door de onderzoekers worden gedeeld. Het land waarin de studie plaatsvond, de manier waarop deelnemers geworven werden, de specifieke doelgroep en het aantal deelnemers verschilden niet significant tussen de studies waarvoor wel of geen IPD beschikbaar was (ps >.09). In de geïncludeerde studies werden diverse patiëntkenmerken consistent gemeten voorafgaand aan de behandeling, zoals sekse, leeftijd, opleidingsniveau, etniciteit, depressietype, ernst van depressieve symptomen, mate van disfunctionele attitudes en comorbide angststoornissen. Deze patiëntkenmerken konden worden gerelateerd aan behandeleffectiviteit.
Conclusie: Dit is de eerste IPD meta-analyse naar cognitieve therapie en gedragsactivatie voor volwassenen met een depressie. Vanwege de hoge prevalentie van depressie onder volwassenen is het van belang om een beter inzicht te krijgen in de optimale behandeling voor een gegeven individu. Deze studie laat zien dat het mogelijk is om data van verschillende studies samen te voegen om te onderzoeken welke van deze twee veelgebruikte behandelingen het beste werkt voor wie.
Referenties en literatuur
Driessen, E., Cohen, Z. D., Lorenzo-Luaces, L., Hollon, S. D., Richards, D. A., Dobson, K. S., Dimidjian, S., Delgadillo, J., Vázquez, F. L., McNamara, K., Horan, J. J., Gardner, P., Oei, T. P., Mehta, A. H. P., Twisk, J. W. R., Cristea, I. A., & Cuijpers, P. (2022). Efficacy and moderators of cognitive therapy versus behavioural activation for adults with depression: study protocol of a systematic review and meta-analysis of individual participant data. BJPsych Open, 8(5), e154. https://doi.org/10.1192/bjo.2022.560
Richards, D. A., Ekers, D., McMillan, D., Taylor, R. S., Byford, S., Warren, F. C., Barrett, B., Farrand, P. A., Gilbody, S., Kuyken, W., O'Mahen, H., Watkins, E. R., Wright, K. A., Hollon, S. D., Reed, N., Rhodes, S., Fletcher, E., & Finning, K. (2016). Cost and Outcome of Behavioural Activation versus Cognitive Behavioural Therapy for Depression (COBRA): a randomised, controlled, non-inferiority trial. The Lancet, 388(10047), 871-880. https://doi.org/https://doi.org/10.1016/S0140-6736(16)31140-0
Auteurs

Ellen Driessen
Radboud Universiteit / Pro Persona
Universitair docent / GZ-psycholoog
iCGT interventies voor depressie: Hoe een symptoom-specifieke benadering meer zicht geeft op de precieze effectiviteit van bestaande behandelingen
dr. Lynn Boschloo
Universiteit Utrecht
Kernwoorden
iCGT, depressie, symptoom-specifiek, online, netwerkanalyse,
Inhoud van de lezing
Inleiding
Eerder onderzoek heeft laten zien dat online cognitieve gedragstherapie (iCGT) effectief is in het verminderen van algemene depressie-ernst. Dergelijke studies gebruiken vaak een totaalscore op een depressie-vragenlijst als algemene maat voor effectiviteit, waardoor eventuele verschillen tussen symptomen verborgen blijven. In deze lezing wil ik graag laten zien hoe waardevol het kan zijn om naar symptoom-specifieke veranderingen te kijken, om nauwkeuriger de effectiviteit van een behandeling in kaart te brengen én om preciezer te kunnen inschatten wie er baat zal hebben van een bepaalde behandeling.
Methode
Ik focus op twee online programma’s, beide gebaseerd op CGT, die ontwikkeld zijn voor de behandeling van milde tot matige depressieklachten bij volwassenen. Deprexis, een programma van 12 weken, is in een grote pragmatische RCT (N=1013) effectief gebleken in het verminderen van algemene depressie-ernst ten opzichte van care as usual (Klein et al., 2016; Boschloo et al., 2019). Moodpep, een programma van 8 weken, leidde tot significante verbeteringen in algemene depressie-ernst bij studenten die via het platform Caring Universities deelnamen (Garnefski & Kraaij, 2023; huidige N=432). Ik hergebruik data van beide studies om de symptoom-specifieke veranderingen, gebaseerd op individuele items van de Patient Health Questionnaire 9 (PHQ-9), voor beide interventies heel precies in kaart te brengen en probeer met behulp van innovatieve netwerkanalyses ook zicht te krijgen op hoe die veranderingen met elkaar samenhangen.
Resultaten
Depressieve symptomen verschillen sterk in hun response op de twee iCGT interventies. Gevoelens van waardeloosheid, sombere stemming, anhedonie, moeheid, slaapproblemen en concentratieproblemen lieten de grootste afnames zien in beide interventies, terwijl eetproblemen, psychomotorische agitatie/retardatie en suïcidale gedachten in beide interventies nauwelijks afnamen. Netwerkanalyses lieten daarnaast zien dat de reactie op beide interventies heel complex is. Zo hangen veranderingen in symptomen op een complexe manier met elkaar samen, maar ook met andere maten zoals indicatoren voor kwaliteit van leven. Door rekening te houden met de symptoom-specifieke effectiviteit van de twee iCGT interventies was het bovendien mogelijk om preciezer te voorspellen of een individuele patiënt, op basis van diens precieze symptoomprofiel, baat zou hebben van de interventies.
Conclusie
De effectiviteit van iCGT interventies verschilt sterk voor individuele depressie symptomen; sommige symptomen verbeteren sterk, andere niet of nauwelijks. Door in te zoomen op symptoom-specifieke veranderingen krijgen we niet alleen beter zicht op de effectiviteit van bestaande behandelingen maar kunnen we ook beter inschatten of een individuele patiënt er baat van zal hebben.
Referenties en literatuur
· Garnefski, N., & Kraaij, V. (2023) Moodpep: Description and evaluation of an online self-help program for young adults with feelings of depression. Journal of Emotion and Psychopathology, 1, 41-51.
· Klein, J. P., Berger, T., Schröder, J., Späth, C., Meyer, B., & Caspar, F. (2016). Effects of a psychological internet intervention in the treatment of mild to moderate symptoms: Results of the EVIDENT Study, a randomized controlled trial. Psychotherapy and Psychosomatics, 85, 218–228.
· Boschloo, L., Cuijpers, P., Karyotaki, E., Berger, T., Moritz, S., Meyer, B., Klein, J.P. (2019). Symptom-specific effectiveness of an internet-based intervention in the treatment of mild to moderate depressive symptomatology: The potential of network estimation techniques. Behaviour Research and Therapy, 122, 103440.
Auteurs

Lynn Boschloo
Universiteit Utrecht
Universitair docent
Geavanceerde mediatieanalyses en experimentele designs om werkingsmechanismen in psychotherapie voor depressie te onderzoeken
Dr. Sanne Bruijniks
Universiteit Utrecht
Kernwoorden
werkingsmechanismen, mediatieanalyses, cognitive gedragstherapie, depressie,
Inhoud van de lezing
Inleiding
Een mogelijkheid om de effecten van therapie te verbeteren is door het vergroten van kennis over hoe psychotherapie werkt. Wanneer we weten welke elementen in psychotherapie leiden tot een vermindering van depressieve symptomen zouden we psychotherapie kunnen optimaliseren door deze op de effectieve elementen te richten. Er zijn verschillende manieren om werkingsmechanismen te onderzoeken, elk met eigen voor- en nadelen. In deze lezing presenteer ik zowel resultaten van een complexe mediatieanalyse in cognitieve gedragstherapie (CGT) en interpersoonlijke psychotherapie (IPT) voor depressie als een design waarin werkingsmechanismen op een experimentele wijze worden onderzocht.
Methode
In de eerste studie werd in sample van 200 patiënten met een depressie, die CGT of IPT in een sessiefrequentie van 1 of 2 sessies per week ontvingen, onderzocht of de rol van niet-specifieke processen (alliantie, motivatie, compliance) en specifieke processen (CBT skills, IPT skills, gedragsactivatie, cognitieve verandering) als werkingsmechanismen voor het afnemen van de depressie golden. We onderzochten of veranderingen in de processen op een bepaald meetmoment gerelateerd waren aan verandering depressie op het eerstvolgende meetmoment, gecontroleerd voor eerdere veranderingen, of deze relaties ook andersom te vinden waren (i.e., leidt verandering in depressie tot verandering in het proces?) en of er sprake was van mediatie. In een tweede studie, waarvan ik het protocol presenteer, neem ik een experimentele benadering in het onderzoeken van werkingsmechanismen en onderzoek ik of het manipuleren van het aanleren van CGT skills leidt tot meer veranderingen in therapieprocessen en depressie in vergelijking tot een actieve controle conditie.
Resultaten
Studie 1: CGT leidde tot een verbetering van CGT skills wat vervolgens leidde tot een afname van depressie. Tegen verwachtingen in was IPT gerelateerd aan meer vermindering in dysfunctioneel denken wat was gerelateerd aan een toename van depressieve klachten. Naast deze mediatie effecten werden er een aantal veranderingen specifiek voor een bepaalde therapie conditie gevonden: toename in therapeutische alliantie en een afname van gecontroleerde motivatie waren hoger in IPT in vergelijking tot CGT. Veranderingen in depressie leken gerelateerd aan veranderingen in de therapeutische relatie en motivatie voor therapie, in plaats van andersom. Een toename van gedragsactivatie en IPT skills waren gerelateerd aan een toename van depressie. Dysfunctioneel denken en CBT skills waren zowel gerelateerd aan verandering in depressie als andersom. Van de tweede studie is de dataverzameling op dit moment gaande.
ConclusieHet gebruik van geavanceerde mediatie analyses en experimentele designs kunnen ons helpen kennis over werkingsmechanismen van psychotherapie te vergroten. CGT skills lijken een belangrijk werkingsmechanisme in CGT voor depressie.
Referenties en literatuur
Bruijniks, S. J., Frank, U., Tuschen-Caffier, B., Werthmann, J., & Renner, F. (2023). Skill Improvement Through Learning in Therapy (SKILT): A Study Protocol for a Randomized Trial Testing the Direct Effects of Cognitive Behavioral Therapy Skill Acquisition and Role of Learning Capacity in Depression. Clinical Psychology in Europe, 5(1), 1-30.
Bruijniks, S. J., Meeter, M., Lemmens, L. H., Peeters, F., Cuijpers, P., & Huibers, M. J. (2022). Temporal and specific pathways of change in cognitive behavioral therapy (CBT) and interpersonal psychotherapy (IPT) for depression. Behaviour Research and Therapy, 151, 104010.
Auteurs

Sanne Bruijniks
Universiteit Utrecht
Universitair Docent
Als suicidaliteit op de voorgrond staat: het inzetten van een additionele behandeling bij psychotherapie voor depressie.
Jael van Bentum
Universiteit Utrecht
Kernwoorden
suicidaliteit, add-on, suicidale intrusies, EMDT,
Inhoud van de lezing
Inleiding: Soms belemmeren suïcidale beelden en gedachten de huidige behandeling van de depressie. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat, indien er sprake is van suïcidaliteit, de primaire behandelingsfocus moet liggen bij het verminderen van suïcidale klachten. Om de (effecten) van therapie te verbeteren is het kostbaar om te weten wanneer er bij suïcidaliteit extra behandeling nodig is en bij wie welke therapie technieken het beste ingezet kunnen worden. In deze lezing wil ik graag resultaten delen hoe een korte add-on interventie gericht op suïcidale beelden en gedachten ingezet kan worden om suïcidaliteit te verminderen. Tevens wil ik met jullie dezen hoe deze suïcidale klachten zich mogelijk presenteren in depressieve patiënten.
Methode: In de eerste studie evalueerden we de veiligheid en werkzaamheid van een korte Eye Movement Dual Task (EMDT) add-on interventie bovenop de reguliere depressie behandeling bij het verminderen van de ernst en frequentie van opdringerige suïcidale beelden en gedachten. In een multicenter gerandomiseerd onderzoek werden 91 volwassen suïcidale patiënten met verhoogde depressieve symptomen willekeurig toegewezen aan EMDT bovenop reguliere behandeling (n=46) of alleen reguliere behandeling (n=45). Ze werden geworven in acht GGZ-instellingen verspreid door Nederland. In de tweede studie, werden semi-gestructureerde interviews afgenomen bij 178 suïcidale patiënten die momenteel in behandeling waren bij een GGZ instelling. Ervaringen met en karakteristieken van suïcidale, intrusieve, beelden en gedachten werd uitgevraagd.
Resultaten: Studie 1: De interventiegroep (EMDT) had een grotere afname in ernst en frequentie van suïcidale beelden over tijd vergeleken met de controlegroep. Tevens ervaarden patiënten in de interventiegroep in de loop van de tijd ook minder suïcidale gedachten. Studie: 2: momenteel zijn het coderen en analyseren van de semigestructureerde, kwalitatieve intrusie interviews gaande.
Conclusie: Het toevoegen van een korte add-on interventie gericht op suïcidale intrusieve beelden bovenop de reguliere behandeling vermindert suïcidale intrusies en ideatie en kan veilig worden uitgevoerd. Het behandelen van suïcide is vaak ondervertegenwoordigd en door te onderzoeken wanneer er bij suïcidaliteit extra behandeling nodig is en bij wie welke therapie technieken het beste ingezet kunnen worden.
Referenties en literatuur
van Bentum, J. S., Sijbrandij, M., Kerkhof, A. J. F. M., Huisman, A., Arntz, A. R., Holmes, E. A., Franx, G., Mokkenstorm, J., & Huibers, M. J. H. (2019). Treating repetitive suicidal intrusions using eye movements: Study protocol for a multicenter randomized clinical trial. BMC Psychiatry, 19(1). https://doi.org/10.1186/s12888-019-2129-0
de Rozario, M. R., van Velzen, L. S., Davies, P., Rice, S. M., Robinson, D. C. G., Robinson, J., Alvarez-Jiminez, M., McKechnie, A. K., Felmingham, K. L., & Schmaal, L. (2017). Mental Images Of Suicide: Theoretical Framework And Preliminary Findings In Youth. Journal of Chemical Information and Modeling, 53(9), 1689–1699. file:///C:/Users/User/Downloads/fvm939e.pdf
Auteurs

Jael van Bentum
Universiteit Utrecht
Junior universitair docent
Wat werkt voor wie in psychotherapie voor depressie?
Frank Don
ProPersona
Inhoud
Hoe kunnen we de wetenschappelijke inzichten met gebruik van vernieuwende onderzoeksmethoden (zoals indivudele patientdata meta-analyses en netwerkanalyses) over welke psychotherapie voor welke patient werkt het beste vertalen naar de klinische praktijk?
Wanneer in therapie heeft welke verandering in welk mechanisme een effect op de depressie? Hoe kan een therapeut extra behandeling inzetten, en toch de behandeling voor depressie niet uit het oog verliezen?
Auteurs
