‘Het zit in de familie’ – Angst in de gezinscontext

dr. Luuk Stapersma
Levvel, Amsterdam UMC

 

nummer

39

Opgenomen in sessie

Vrijdag, 13.30 uur, Zaal 63

Kernwoorden

angst, kinderen, gezinsfunctioneren

Tags doelgroep

Kinderen en adolescenten

Tags thematiek en problematiek

Angststoornissen

Tags streams

Cognitieve (gedrags)therapie
Overig

Beknopte samenvatting van het symposium

Bij een uitspraak als ‘Het zit in de familie’ denken we vaak aan de erfelijke component van psychopathologie. Dat is bij angst bij kinderen niet helemaal terecht. Angst kan namelijk letterlijk ‘in’ het gezin zitten. In dit symposium wordt angst bij kinderen bekeken vanuit het gezin, waarin zowel aanleg als omgeving een rol spelen. Hoe hangen bijvoorbeeld angstklachten van ouders en kind met elkaar samen (spreker Anke Kleijn)? En als een kind angstig is, wat doet dit dan met de gezinsleden (spoiler: veel) en wat is ‘gezinsaanpassing’ (spreker Luuk Stapersma)? Hoe zit het met het gezinsfunctioneren bij kinderen met angst en hun cognitief gedragstherapeutische behandeling (spreker Annelieke Hagen)? En misschien wel de meest belangrijke vraag: hoe moeten we als professionals omgaan met de effecten van angst en dwang op het gezin (spreker Juul Veeger)?

Auteurs

In hetzelfde schuitje? Netwerkanalyse van angstsymptomen bij kinderen en hun ouders

dr. Anke Klein
Universiteit Leiden

 

Kernwoorden

angst, intergenerationele overdracht, netwerkanalyse

Inhoud van de lezing

Er wordt verondersteld dat ouder- en gezinsfactoren een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling en instandhouding van angst(stoornissen) bij kinderen. Onderzoek heeft dan ook herhaaldelijk aangetoond dat ouders met angststoornissen vaker kinderen hebben die ook een angststoornis hebben, en andersom: kinderen met angststoornissen hebben vaker ouders die een angststoornis hebben (gehad). Hoe precies de angst van kind en ouders binnen een gezin met elkaar samenhangen op symptoomniveau is echter nog onbekend. Wel lijkt het belangrijk om meer zicht te krijgen op de intergenerationele verbanden, om hiermee rekening te kunnen houden bij de (cognitief gedragstherapeutische) behandeling.

De huidige studie had als doel om het verband tussen de angstsymptomen van kinderen en hun ouders (zowel vaders en moeders) te onderzoeken door middel van netwerkanalyses. Ouders van 1452 kinderen die werden aangemeld bij een academisch behandelcentrum (UvA minds) vulden vragenlijsten in over hun eigen gedrag (ASR) en het gedrag van hun kind (CBCL). De items die angst meten, werden geselecteerd. Zowel de intra- als de interpersoonlijke relaties tussen de angstsymptomen (van kinderen en ouders) werden bekeken. Daarnaast werden deze relaties specifiek voor kinderen met angststoornissen (n = 350) bekeken en werden ze vergeleken met de intra- en interpersoonlijke relaties van de overige kinderen (met andere diagnoses) en hun ouders.

Vanuit de analyses kwam naar voren dat de angstsymptomen binnen een persoon (intra-persoonlijke relaties) meer met elkaar samen clusterden dan de symptomen tussen personen (interpersoonlijke relaties). Het algemene gevoel van angst werd aangewezen als de centrale ‘knoop’ (het centrale symptoom) waar andere angstsymptomen mee samenhingen. Interpersoonlijke relaties (verbanden tussen ouder en kind) werden vooral gevonden tussen dezelfde angstsymptomen en er werden iets meer significante verbanden gevonden voor het kind-moeder netwerk dan voor het kind-vader netwerk. Ook werden significante relaties gevonden tussen ouders. In vergelijking met de kinderen met een andere diagnose, waren de verbanden tussen de kind- en oudersymptomen meer specifiek voor de groep kinderen met angststoornissen.

Concluderend, lijken de resultaten van het onderzoek zowel een intergenerationele relatie in angst tussen ouder en kind te bevestigen, als ook het belang van intra-persoonlijke symptomen te benadrukken. Voor de cognitief therapeutische behandeling lijkt het dan ook relevant om rekening te houden met hoe angstklachten samenhangen binnen het kind, maar tussen ook het kind en zijn/haar ouders.

Referenties en literatuur

Van der Giessen, D., & Van Steensel, F. J. (2023). Parent-child interactions and cognitive-behavioral therapy: A focus on anxious children. Handbook of Lifespan Cognitive Behavioral Therapy, 259-274.

Ahmadzadeh, Y. I., Eley, T. C., Leve, L. D., Shaw, D. S., Natsuaki, M. N., Reiss, D., ... & McAdams, T. A. (2019). Anxiety in the family: a genetically informed analysis of transactional associations between mother, father and child anxiety symptoms. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 60(12), 1269-1277.

Schleider, J. L., & Weisz, J. R. (2017). Family process and youth internalizing problems: A triadic model of etiology and intervention. Development and psychopathology, 29(1), 273-301.

Auteurs

Anke Klein

Universiteit Leiden
Universitair hoofddocent

Abstracts
Lezing: In hetzelfde schuitje? Netwerkanalyse van angstsymptomen bij kinderen en hun ouders

Als angst of dwang het gezin in de greep heeft: een literatuurreview over gezinsaanpassing

dr. Luuk Stapersma
Levvel, Amsterdam UMC

 

Kernwoorden

angst, dwang, gezinsaanpassing

Inhoud van de lezing

Elke ouder/verzorger wil dat zijn kind gelukkig is, zich goed voelt. Wanneer een kind kampt met angst- of dwangklachten is dit niet altijd het geval. Ouders, maar ook broers of zussen, doen dan van alles om het kind zich beter te laten voelen. Met alle beste bedoelingen ontstaat er zo ‘gezinsaanpassing’, oftewel veranderingen in het gedrag van gezinsleden om het kind zich minder angstig te laten voelen (1). De angst of dwang nestelt zich dan ‘in het gezin’. De laatste jaren is er meer aandacht gekomen voor gezinsaanpassing, zowel in het klinisch beeld als de rol die het speelt bij de uitkomsten van (cognitief gedragstherapeutische; CGT) behandeling. Doel van deze lezing is een literatuuroverzicht geven waarin verschillende aspecten van gezinsaanpassing aan bod komen.

Inmiddels is uit meerdere studies naar voren gekomen dat gezinsaanpassing zeer veel voorkomt in gezinnen waarvan een kind angst of dwang ervaart, met prevalentiegetallen tot of zelfs boven de 90% (2). Gezinsaanpassing kan allerlei vormen aannemen. Het gaat om zowel het deelnemen aan angst- of dwangrituelen van het kind (participatie) als om het veranderen van de dagelijkse structuur en gezinsroutines (modificatie). Gezinsleden kunnen verschillende redenen hebben om de aanpassingen te doen, maar centraal staat dat dit enkel helpt op de korte termijn. Op de lange termijn houdt het angst of dwang in stand. Hoge mate van gezinsaanpassing is dan ook gerelateerd aan een hogere ernst van de klachten, meer beperkingen door de klachten, meer ouderlijke belasting, verminderd gezinsfunctioneren en minder behandelrespons op CGT (3). Al met al genoeg reden om in de beeldvorming van angst en dwang ook aandacht te hebben voor de aanpassingen die gezinsleden doen en deze trachten te verminderen in de (CGT) behandeling.

Referenties en literatuur

1)      Lebowitz, E. R., Panza, K. E., & Bloch, M. H. (2016). Family accommodation in obsessive-compulsive and anxiety disorders: a five-year update. Expert review of neurotherapeutics, 16(1), 45-53.

2)     Shimshoni, Y., Shrinivasa, B., Cherian, A. V., & Lebowitz, E. R. (2019). Family accommodation in psychopathology: A synthesized review. Indian journal of psychiatry, 61(Suppl 1), S93.

3)     Lebowitz, E. R. (2019). Addressing parental accommodation when treating anxiety in children. Oxford University Press.

Auteurs

Functioneren van gezinnen van kinderen met een angststoornis, met en zonder autismespectrumstoornis, en veranderingen in gezinsfunctioneren na kindgerichte cognitieve gedragstherapie.

MSc. Annelieke Hagen
Universiteit Leiden

 

Kernwoorden

Gezinsfunctioneren; CGT; angststoornissen; autismespectrumstoornissen; kinderen

Inhoud van de lezing

Angststoornissen komen vaak voor, kunnen aanzienlijke beperkingen met zich meebrengen een komen vaak voor bij kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS). Daarnaast is het gezinsfunctioneren vaak anders. Zo rapporteren gezinnen met kinderen met angststoornissen hogere niveaus van gezinsconflict en minder hoge cohesieve relaties. Ook bij kinderen met een ASS is het gezinsfunctioneren vaak anders, maar het gezinsfunctioneren van kinderen met angststoornissen met en zonder ASS is nog niet eerder met elkaar vergeleken. En hoewel er enkele studies zijn die de effecten van een angstgerichte behandeling op het gezinsfunctioneren hebben onderzocht, zijn de resultaten niet consistent en zijn er geen studies uitgevoerd met kinderen met een ASS en comorbide angststoornissen.

Het doel van de huidige studie was om het functioneren van gezinnen van kinderen met een ASS en een angststoornis te vergelijken met dat van kinderen met (alleen) een angststoornis en een controlegroep van kinderen zonder diagnose. Daarnaast werd onderzocht of het gezinsfunctioneren veranderd is na het volgen van cognitieve gedragstherapie (CGT) voor de angstklachten. Als laatste werd onderzocht of het gezinsfunctioneren voorafgaand aan de behandeling voorspellend is voor de behandeluitkomst (afname van angstsymptomen).

De deelnemers waren 264 kinderen van 7-18 jaar en hun gezinnen, gecategoriseerd in drie groepen: 1) de angststoornis en ASS groep, 2) de groep met alleen een angststoornis en 3) de controlegroep. Kinderen in de klinische groepen ontvingen individuele CGT voor hun angststoornis (Denken + Doen = Durven).

Het gezinsfunctioneren werd gemeten met behulp van de Family Functioning Scale (FFS) waaruit twee dimensies kunnen worden afgeleid: “relatie” en “systeembehoud”. Een hogere score op de dimensie familierelatie wijst op een meer samenhangend, expressief en ondersteunend gezin. Een hogere score op de dimensie systeembehoud  (ook wel 'familiecontrole') duidt op een minder georganiseerd, meer hiërarchisch (en autoritair) gezin met een hogere externe locus of control en meer verstikking.

Uit de resultaten bleek dat gezinnen met kinderen met zowel een angststoornis als ASS lagere niveaus van gezinsfunctioneren rapporteerden dan gezinnen met kinderen met alleen een angststoornis en de controlegroep. CGT leidde tot een sterke afname van angstsymptomen in beide klinische groepen.  Op de langere termijn (1 en 2 jaar na behandeling) werd een afname gevonden op de dimensie ‘systeembehoud’, maar er werd geen verandering gevonden in de dimensie ‘relatie’. Hogere scores op de dimensie ‘systeembehoud’ voorafgaand aan de behandeling ging samen met een sterkere afname in angstsymptomen over tijd, maar deze bevindingen verschilden afhankelijk van wie over het gezinsfunctioneren rapporteerde (kind, vader, moeder). De scores op de dimensie ‘relatie’ voorafgaand aan de behandeling bleken niet samen te hangen met de afname in angstklachten over tijd.

Uit het huidige onderzoek blijkt dat gezinnen met kinderen die zowel een angststoornis als ASS hebben, lagere niveaus van gezinsfunctioneren rapporteren dan gezinnen met kinderen die alleen een angststoornis hebben en gezonde controles. Hoewel cognitieve gedragstherapie leidt tot een afname van angstsymptomen, zijn de resultaten rondom de verandering van het gezinsfunctioneren na behandeling, en de voorspellende waarde van het gezinsfunctioneren voor de behandeleffectiviteit, niet eenduidig en lijkt verder onderzoek geïndiceerd.

Referenties en literatuur

Gau, S. S. F., Chou, M. C., Chiang, H. L., Lee, J. C., Wong, C. C., Chou, W. J., & Wu, Y. Y. (2012). Parental adjustment, marital relationship, and family function in families of children with autism. Research in Autism spectrum disorders6(1), 263-270.

Jongerden, L., & Bögels, S. M. (2015). Parenting, family functioning and anxiety-disordered children: Comparisons to controls, changes after family versus child CBT. Journal of Child and Family Studies24(7), 2046-2059.

Van Steensel, F. J. A., & Bögels, S. M. (2015). CBT for anxiety disorders in children with and without autism spectrum disorders. Journal of consulting and clinical psychology83(3), 512.

Auteurs

SPACE je mee? Ouderbehandeling voor kinderen met angst en dwang

MSc. Juul Veeger
Levvel / Amsterdam UMC

 

Kernwoorden

angst, dwang, ouderbehandeling

Inhoud van de lezing

Een angststoornis of obsessief-compulsieve stoornis (OCS) gaat vaak gepaard met veel aanpassing van het gezin aan de klachten van het kind. Deze zogenoemde gezinsaanpassing helpt het kind op korte termijn om de angst of de obsessieve onrust achter de dwang weg te nemen, maar helpt het kind niet om te leren omgaan met de klachten op lange termijn. De behandelmethodiek Supportive Parenting for Anxious Childhood Emotions (SPACE) is in Amerika ontwikkeld en richt zich specifiek op het terugdringen van de gezinsaanpassing (1). De SPACE ouderbehandeling richt zich op veranderingen die ouders in hun eigen gedrag kunnen aanbrengen, in plaats van dat het kind wordt gevraagd te veranderen of therapie volgt. Het uitgangspunt hierbij is dat ouders richting hun kind een ondersteunende houding aannemen en zelf de aanpassing aan de angst of dwang verminderen. Recent is gebleken uit gerandomiseerd onderzoek dat 12 sessies SPACE even effectief was als CGT bij kinderen met angst (2). Ongecontroleerd pilot onderzoek gaf ook positieve resultaten bij kinderen met dwang (3).

Enkele jaren geleden is Levvel begonnen met het piloten van SPACE, met name in groepen. De ervaringen zijn zeer positief. Ouders ervaren SPACE als erg steunend, er wordt vooruitgang gezien in de angst/dwang van de kinderen en trainers vinden SPACE goed uitvoerbaar. Deze bijdrage ingaan op de inhoud van het SPACE programma en bij het onderzoeks- en implementatieproject dat vanaf maart 2023 gestart is. Dit project wordt gesteund door subsidie van Fonds Stichting Gezondheidszorg Spaarneland (SGS).

Referenties en literatuur

1)     Lebowitz, E. R., Omer, H., Hermes, H., & Scahill, L. (2014). Parent training for childhood anxiety disorders: the SPACE program. Cognitive and behavioral practice, 21(4), 456-469.

2)     Lebowitz, E. R., Marin, C., Martino, A., Shimshoni, Y., & Silverman, W. K. (2020). Parent-based treatment as efficacious as cognitive-behavioral therapy for childhood anxiety: A randomized noninferiority study of supportive parenting for anxious childhood emotions. Journal of the American Academy of Child & Adolescent Psychiatry, 59(3), 362-372.

3)     Lebowitz, E. R. (2013). Parent-based treatment for childhood and adolescent OCD. Journal of Obsessive-Compulsive and Related Disorders, 2(4), 425-431.

Auteurs

Juul Veeger

Levvel / Amsterdam UMC
Promovenda

Abstracts
Lezing: SPACE je mee? Ouderbehandeling voor kinderen met angst en dwang

Hoe moeten we binnen de (cognitief gedragstherapeutische) behandeling van angst kijken naar de rol van ouders en het gezinsfunctioneren?

prof.dr. Lisbeth Utens
Levvel, Universiteit van Amsterdam

 

Inhoud

  1. Wat moet een behandelaar doen in zijn/haar eerstvolgende behandeling van angst bij een kind of bij een volwassenen met angst en kinderen?
  2. Hoe om te gaan met cliënten en/of ouders die niet in therapie komen?
  3. Begin je bij ouders of begin je bij het kind?

Auteurs