Imaginatie en imaginaire rescripting: Werkzaamheid en werking

Julie Krans
Radboud Universiteit & Pro Persona

 

nummer

49

Opgenomen in sessies

Donderdag, 11.30 uur, Parkzaal

Kernwoorden

imaginaire rescripting, EMDR, intervisie, spreekangst

Tags doelgroep

Volwassenen

Tags thematiek en problematiek

Transdiagnostisch
Eetstoornissen en obesitas
Angststoornissen
Trauma en PTSS

Tags streams

Cognitieve (gedrags)therapie
Schematherapie
EMDR

Beknopte samenvatting van het symposium

Imaginatie technieken, zoals imaginaire rescripting, zijn inmiddels niet meer weg te denken uit onze behandelkamer. De mogelijkheden lijken soms net zo eindeloos als onze verbeelding zelf. Daarin ligt zowel een enorme kracht als een drukkende uitdaging: Want welke techniek zetten we in? En bij welke problematiek? Wat is het meest effectief? Wat zijn de mitsen en maren? En hoe werken deze technieken eigenlijk? En kunnen we ze nog verbeteren?

Gelukkig wordt er in Nederland (en internationaal) veel onderzoek gedaan naar de effecten van imaginatie technieken in de klinische praktijk. Daarmee proberen we dit soort vragen te beantwoorden. Tegelijkertijd levert onderzoek ook steeds nieuwe vragen op. En hoe vertalen we wetenschappelijke bevindingen zo goed mogelijk naar de klinische praktijk?

Dit symposium geeft een overzicht van nieuwe wetenschappelijke inzichten in de effectiviteit van imaginatie technieken, zoals imaginaire rescripting. In de eerste lezing vertelt Karin van den Berg over het effect van Imagery focussed Cognitive Therapy (ImCT) vergeleken met psychoeducatie bij bipolaire stoornissen. De studie heeft een indrukwekkend ontwerp waarbij 62 deelnemers meerdere maanden dagelijks gemeten werden. Naast superieure effecten van ImCT op angst en depressie, ervoeren de deelnemers ook meer controle over hun mentale beelden. In de tweede lezing vertelt Sophie Rameckers over de inmiddels beruchte I-REM studie, waarbij de effecten van imaginaire rescripting vergeleken werden met EMDR bij vroegkinderlijk trauma. Zij besteedt daarbij specifieke aandacht aan de modererende rol van depressie, welke bepalend lijkt te zijn voor de best passende interventie in deze doelgroep, en laat zien dat imaginaire rescripting, meer dan EMDR, werkzaam is door het veranderen van negatieve kerncognities. In de derde lezing neemt Julie Krans ons mee in haar verhaal over verschillende vormen van imaginaire rescripting bij mensen die risico lopen op een eetstoornis. Het rescripten van vroege herinneringen werd vergeleken met rescripting van intrusieve beelden, en het rescripten gericht op mastery ten opzichte van zelf-compassie werd tevens onderzocht. In de vierde lezing geeft Marieke ten Napel-Schutz een kijkje in de ervaringen van therapeuten met het behandelen van PTSS bij cliënten met ondergewicht. Daarbij wordt duidelijk dat er nog veel vragen leven binnen intervisie (wanneer stap ik in het beeld? Waar let ik op als de cliënt zelf rescript?) waar onderzoek nog geen antwoorden op heeft. In de laatste (maar niet minste) lezing bekijkt Elze Landkroon het potentieel van positieve imaginatie van toekomstbeelden bij spreekangst. Daarbij bleek een positieve toekomstgerichte imaginatie effectief in het verminderen van de angst en het aangaan van exposure.

De luisteraar zal na dit symposium meer inzicht hebben in de inzetbaarheid van verschillende imaginatie technieken voor verschillende doelgroepen, met de randvoorwaarden en open vragen die daar onherroepelijk bij komen kijken. Daarnaast heeft dit symposium als doel nieuwe ideeen te genereren over de werking, randvoorwaarden, en het potentieel van imaginatie en imaginaire rescripting op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. We besteden tevens aandacht aan het schetsen van een concreet beeld van de klinische implicaties hiervan. 

Auteurs

Julie Krans

Radboud Universiteit & Pro Persona
Universitair docent & Senior onderzoeker

De effectiviteit van imagery focussed cognitieve therapie, vergeleken met groep psychoeducatie: Een case series studie

Karin van den Berg
Geestelijke Gezondheidszorg Eindhoven (GGzE)

 

Kernwoorden

bipolaire stoornissen, CGT, imaginatie

Inhoud van de lezing

Inleiding: Bipolaire stoornissen is een ernstige psychiatrische aandoening, waarbij niet alleen episodes van manie of depressie, maar ook stemminginstabiliteit tussen episodes en angst leiden tot grote lijdenslast en beperkt functioneren. In de afgelopen jaren is er steeds meer aandacht voor deze inter-episodische stemmingsinstabiliteit en comorbide angst welke voorspellend zijn voor terugval en slechter functioneren. De behandeling voor mensen met een bipolaire kwetsbaarheid is overwegend vanuit een biomedisch model, met aandacht voor farmacotherapie en zelfmanagement, beiden uiterst waardevol. Sinds de implementatie van Lithium in de 70er jaren, zijn er geen echter geen verbeteringen in de zorg, en zowel farmacotherapie als psychoeducatie en CGT hebben slechts bescheiden resultaten. Een veelbelovende nieuwe behandeling lijkt Imagery Focussed Cognitive Therapy (ImCT), een cognitieve gedragstherapie met een focus op imagery technieken gericht op behandelen van deze stemmingsinstabiliteit en angst. Een audit en pilotstudie suggereerde dat deze behandeling haalbaar maar ook effectief zou kunnen zijn.

Methode: In dit onderzoek wordt voortgeborduurd op deze resultaten, en ImCT vergeleken met de standaard psychosociale interventie, psychoeducatie, in een gerandomiseerde case series met 62 participanten. Beide groepen meten online dagelijks angst, depressie en manie op een 11-punts VAS-schaal, wekelijks retrospectieve online vragenlijsten over angst, manie, depressie en mental imagery, tijdens 4-weken baseline, gedurende de interventie en tijdens 16-weken follow-up periode. Tevens werden voor start baseline, voor start interventie, einde interventie, na 8-weken follow-up en na 16 weken follow-up face-to-face vragenlijsten afgenomen over affect labiliteit, hopeloosheid, dagelijks functioneren en controle over problematische mental imagery. Via mixed lineaire model analyses werd onderzocht of stemmingsinstabiteit, niveau van angst, depressie en manie meer afnamen in de ImCT groep dan de PE groep bij follow-up vergeleken met baseline scores.

Resultaten: Beide groepen waren significant stabieler na interventie, waarbij de depressie en angst significant meer afnamen in de ImCT groep, net als hopeloosheid, en de ImCT groep bovendien meer controle over problematisch mental imagery ervoer.

Discussie: ImCT lijkt een belangrijke toevoeging in de behandeling van mensen met een bipolaire kwetsbaarheid, waardoor cliënten stabieler worden, minder angst ervaren en ook minder hopeloos voelen. Verder onderzoek met een grotere groep participanten is nodig.

Relevantie voor de praktijk: ImCT lijkt een belangrijke toevoeging in de behandeling van mensen met een bipolaire kwetsbaarheid, waardoor cliënten stabieler worden, minder angst ervaren en ook minder hopeloos voelen. Dit onderzoek onderstreept het belang van additionele behandelingen die zich richten op angst en inter-episodische stemmingsinstabiliteit naast het gebruikelijk aanbod van farmacotherapie en zelfmanagement voor mensen met een bipolaire kwetsbaarheid.

Dit onderzoek vindt plaats vanuit Maastricht University en is in samenwerking met de internationale onderzoeksgroep van prof. Dr. Emily Holmes.

Referenties en literatuur

Holmes, E. A., Hales, S. A., Young, K., & Di Simplicio, M. (2019). Imagery-based cognitive therapy for bipolar disorder and mood instability. The Guilford Press.

Auteurs

Karin van den Berg

Geestelijke Gezondheidszorg Eindhoven (GGzE)
Klinisch psycholoog & Buitenpromovendus

Onderliggende verandermechanismen van Imagery Rescripting en Eye-Movement Desensitization and Reprocessing

MSc Sophie Rameckers
Universiteit van Amsterdam

 

Kernwoorden

Imagery Rescripting, EMDR, veranderingsmechanismen, Kindertijd-gerelateerde PTSS

Inhoud van de lezing

ImRs en EMDR zijn twee effectieve behandelingen voor Posttraumatische Stress Stoornis (PTSS). Tijdens EMDR wordt bilaterale stimulatie toegepast terwijl de traumatische gebeurtenis wordt ingebeeld. De theoretische veronderstelling is dat het werkgeheugen, dat een gelimiteerde capaciteit heeft, hierdoor overbelast raakt, waardoor de levendigheid en negatieve valentie van de herinnering afnemen. Tijdens ImRs worden traumatische gebeurtenissen door rescripting verwerkt. Verondersteld wordt dat hierdoor aan de behoefte(n) van het vroegere kind voldaan wordt en door dit proces wordt gedacht dat de kernovertuigingen en negatieve valentie die verbonden zijn aan deze herinneringen afnemen. Deze onderliggende veranderingsmechanismen zijn echter nog niet geheel onderzocht. Op basis van de achterliggende theorieën en bevindingen uit eerder onderzoek werd verwacht dat veranderingen tijdens EMDR verlopen via veranderingen in de levendigheid van herinneringen, en dat tijdens ImRs veranderingen verlopen via de kernovertuiging gekoppeld aan het index trauma. Voor de negatieve valentie werd exploratief onderzocht of dit sterker was voor EMDR of ImRs.

 

Materiaal en Methodes

De huidige studie is onderdeel van een multicenter trial waarbij patiënten met kindertijd-gerelateerde PTSS maximaal 12 sessies EMDR of ImRs aangeboden kregen. Tijdens het Imaginatie Interview beeldden patiënten de meest ernstige gebeurtenis van het index trauma in, wat geactiveerd werd door een zelf geformuleerde signaalzin, en beoordeelden de bijbehorende levendigheid, negatieve valentie en kernovertuiging op een schaal van 0 tot 100. De ernst van PTSS werd gemeten aan de hand van zelfrapportage en een klinisch interview. De veranderingsmechanismen werden getoetst door middel van mixed regressions en Granger causaliteit analyses. Met granger causaliteit werd getoetst of veranderingen in de veranderingsmechanismen gemeten op meetmoment i voorspellend waren voor een verandering in PTSS-symptomen op meetmoment i + 1. Hierbij werd gecontroleerd voor de PTSS-symptomen op meetmoment i, ook wel autocorrelatie genoemd. Daarnaast zijn ook de omgekeerde relaties getoetst om vast te stellen wat de richting van deze effecten was. Op deze manier kan vastgesteld worden op veranderingen in een variabele voorafgaan (of volgen) op veranderingen van een andere variabele, of dat deze elkaar beïnvloeden.

 

Resultaten

Beide behandelingen hadden een zeer lage dropout (< 8%) en zeer grote effect sizes, vergeleken met wachtlijst. Er was geen significant verschil tussen EMDR en ImRs op de PTSS-symptomen. Op secundaire maten waren er soms aanwijzingen dat EMDR sneller effecten liet zien, m.n. op het indextrauma, echter gevolgd door een kruising van de effecten met ImRs op de lange duur tenderend naar grotere effecten. Comorbide depressie beïnvloedde de verschillen tussen de behandelingen, m.n. op de lange termijn: voor degenen zonder comorbide depressie (ongeveer 1/3e) bleek EMDR effectiever, voor degenen met depressie (ong. 2/3e) ImRs.

Uit de resultaten bleek tevens dat de levendigheid, negatieve valentie en kernovertuigingen sterker afnamen tijdens EMDR vergeleken met ImRs, maar alleen voor de negatieve valentie bleven deze verschillen behouden tot de laatste follow-up meting. Ten tweede bleek dat de relatie tussen veranderingen in de negatieve valentie en kernovertuigingen, en de ernst van PTSS-symptomen op het volgende meetmoment sterker waren voor ImRs.

 

Discussie en conclusie

Beide behandelingen laten grote effecten zien die na de behandeling beklijfden of verder verbeterden. De zeer lage dropout suggereert een grote aanvaardbaarheid van de behandelingen. De moderatie door secundaire depressie is een belangrijke stap op weg naar betere indicatiestelling. Verder onderzoek is nodig om dit effect van depressie beter te begrijpen. De bevindingen suggereren dat tijdens ImRs veranderingen in negatieve valentie en kernovertuigingen voorafgaan aan veranderingen aan PTSS-symptomen. Voor EMDR werden geen aanwijzingen voor veranderingen in de levendigheid als onderliggend veranderingsmechanisme gevonden. Hoewel veranderingen sneller verliepen tijdens EMDR waren beide behandelingen ongeveer even effectief aan het eind van de follow-up periode.

 

Klinische implicaties

ImRs en EMDR zijn beide zeer effectieve behandelingen. Een behandeling met twee sessies per week kan bijdragen aan de lage dropout en de grote effecten. Bij comorbide depressie lijkt ImRs geïndiceerd, zonder EMDR, al moet dit effect in een onafhankelijke studie gerepliceerd worden. Meer inzicht in de mechanismen is belangrijk om behandelingen te kunnen verbeteren en staat ons wellicht ook toe om effectieve componenten van behandelingen te combineren of om behandelingen aan te bieden aan de hand van specifieke symptoom profielen.

Referenties en literatuur

Arntz, A., & Weertman, A. (1999). Treatment of childhood memories: theory and practice. Behaviour Research      and Therapy, 37(8), 715–740. https://doi.org/10.1016/S0005-7967(98)00173-9

Arntz, A., Tiesema, M., & Kindt, M. (2007). Treatment of PTSD: A comparison of imaginal exposure with and           without imagery rescripting. Journal of Behavior Therapy and Experimental Psychiatry, 38(4), 345–          370. https://doi.org/10.1016/J.JBTEP.2007.10.006

Boterhoven de Haan, K., Lee, C., Fassbinder, E., Van Es, S., Menninga, S., Meewisse, M., . . . Arntz, A. (2020).           Imagery rescripting and eye movement desensitisation and reprocessing as treatment for adults with      post-traumatic stress disorder from childhood trauma: Randomised clinical trial. British Journal of     Psychiatry, 217(5), 609-615. doi:10.1192/bjp.2020.158  

Dibbets, P., & Arntz, A. (2016). Imagery rescripting: Is incorporation of the most aversive scenes necessary?           Memory, 24(5). https://doi.org/10.1080/09658211.2015.1043307

Engelhard, I. M., van den Hout, M. A., & Smeets, M. A. M. (2011). Taxing working memory reduces vividness          and emotional intensity of images about the Queen’s Day tragedy. Journal of Behavior Therapy and     Experimental Psychiatry, 42(1), 32–37. https://doi.org/10.1016/J.JBTEP.2010.09.004

van den Hout, M. A., & Engelhard, I. M. (2012a). How does EMDR work? Journal of Experimental               Psychopathology, 3(5). https://doi.org/10.5127/jep.028212

Auteurs

Sophie Rameckers

Universiteit van Amsterdam
PhD Student

Imaginaire rescripting bij eetgestoord gedrag: Wat en hoe rescripten?

Julie Krans
Radboud Universiteit & Pro Persona

 

Kernwoorden

imaginaire rescripting, eetstoornissen

Inhoud van de lezing

Introductie

Eetstoornissen zijn berucht om hun hardnekkigheid, waarbij behandeleffecten (CGT) doorgaans klein tot matig zijn met hoge terugval. Daarom is de druk hoog om nieuwe en betere interventies te ontwikkelen. Imaginaire rescripting heeft mogelijk potentieel binnen de eetstoornissen.

Theoretisch kader

Het transdiagnotische model van eetstoornissen omvat negatieve kerncognities als een centrale component in het aanhouden van verstoord eetgedrag. Dit impliceert dat het aanpakken van deze kerncognities tot verbetering zou moeten leiden. Hoewel CGT(-E) kerncognities op een rationele en gedragsmatige manier aanpakt, heeft imaginaire rescripting (ImRs) als bijkomend voordeel dat het de onderliggende, instandhoudende, schema’s kan veranderen door het herschrijven van vroege herinneringen die ten grondslag liggen aan deze schema’s.

Materiaal en methodes

In twee experimenten onderzochtten we het effect van ImRs op kerncognities en eetgestoord gedrag bij mensen die risico lopen op het ontwikkelen van een eetstoornis. Beide experimenten hadden een sessie waarin de ImRs werd gegeven, en een follow-up van een week later om de effecten op kerncognities en eetgedrag te meten. In het eerste experiment (N = 66), vergeleken we ImRs van een vroege schema-gerelateerde herinnering met ImRs van een eet-gerelateerde intrusie. In het tweede experiment (N = 69) vergeleken we ImRs van vroege herinneringen waarin mastery ofwel zelf-compassie werd gestimuleerd.

Resultaten

In het eerste experiment nam, in tegenstelling tot een controle groep zonder ImRs, de geloofwaardigheid van de negatieve kerncognities en eetstoornissymptomen vergelijkbaar af in beide ImRs groepen. In het tweede experiment was dit niet het geval, hoewel de manipulatie (grotendeels) succesvol was.

Discussie en conclusie

ImRs lijkt niet zonder meer effectief in deze populatie. Mogelijk hangt veel af van de manier waarom de interventie gegeven wordt. De ImRs interventies in deze experimenten werden middels een audio-script gegeven en de deelnemers werden geacht zelf hun rescripting te doen zonder ingrijpen door een therapeut. Onze indruk op basis van observaties en feedback van deelnemers was dat het deelnemers moeilijk viel om te voelen wat hun behoeften waren en daarmee hoe hun beeld effectief te herschrijven op een gezonde manier. Begeleiding door een therapeut lijkt daarmee aangewezen.

Klinische implicaties

ImRs heeft potentieel voor mensen die worstelen met gezond eetgedrag. De therapeut zal, in ieder geval in het begin, een gidsende rol moeten hebben om de cliënt in contact te brengen met zijn/haar gezonden behoeften voor en tijdens ImRs.

Referenties en literatuur

Kadriu, F., Claes, L., Witteman, C., & Krans, J. (in press). Imagery rescripting of autobiographical memories versus intrusive images in individuals with disordered eating. Cognitive Therapy and Research. DOI: /10.1007/s10608-021-10258-w.

Kadriu, F., Claes, L., Witteman, C., Norré, J., Vrieze, E., & Krans, J. (in press). Characteristics and content of intrusive images in patients with eating disorders. European Eating Disorders Review. DOI: 10.1002/erv.2671.

Auteurs

Julie Krans

Radboud Universiteit & Pro Persona
Universitair docent & Senior onderzoeker

Under pressure: het belang van intervisie voor therapeuten bij trauma behandeling met imaginaire rescripting tijdens ondergewicht: een kwalitatieve studie naar leerervaringen

drs Marieke ten Napel-Schutz
GGNEt

 

Kernwoorden

Intervisie, PTSS, Anorexia, Imaginaire Rescripting

Inhoud van de lezing

Introductie

De prognose voor patienten met een eetstoornis, ondergewicht en een post traumatische stress stoornis (PTSS) is slechter dan voor deze groep patienten zonder PTSS. Om te onderzoeken of het mogelijk is de PTSS te behandelen tijdens ondergewicht voerden we een interventie studie uit naar de effectiviteit van trauma focused imagery rescripting (ImRs) tijdens een klinische eetstoornis behandeling. Naar voren kwam dat het mogelijk is de PTSS tijdens ondergewicht te behandelen en dat het een veilige interventie is voor deze groep patienten. Deze kwalitatieve studie was onderdeel van deze interventie studie en kijkt naar de uitdagingen waar de therapeuten mee te maken kregen en hoe zij gebruik hebben gemaakt van de intervisies.

Materiaal en methoden

Een kwalitatieve studie waarbij de therapeuten perspectieven werden verzameld met 10 semi gestructureerde interviews en collectieve leerervaringen van de therapeuten werden verzameld aan de hand van 32 uur intervisie. De data zijn geanalyseerd met een thematische framework analyse. 

Resultaten

De resultaten worden op dit moment geanalyseerd en zullen dit najaar gepresenteerd worden.

De thematische analyses laten zien dat ImRs door de therapeuten als een waardevolle methode wordt ervaren waarbij het volgen intervisie als essentieel wordt gezien. Uit de thematische analyse van de intervisies komen vier hoofd thema’s naar voren waar de intervisie voor gebruikt wordt. Het vinden van het juiste instap moment in de rescripting, rescripten in specifieke gevallen waarin het protocol geen handvatten biedt, uitdagingen voor de therapeut als de patient zelf rescript en persoonskenmerken van de therapeut.

Discussie en conclusie

Therapeuten geven aan dat het mogelijk is om tijdens ondergewicht een trauma behandeling te geven. Intervisie volgen is daarbij essentieel voor de therapeuten om het vol te houden, hoop te kunnen houden, ondersteuning te ervaren, moeilijke situaties voor te kunnen leggen, onzekerheden te bespreken suggesties te ontvangen, hypothesen te vormen en te kunnen oefenen.

Klinische implicaties

Deze resultaten onderschrijven het belang voor het volgen van intervisie bij de uitvoering van het IMRS protocol tijdens ondergewicht.

Referenties en literatuur

ten Napel-Schutz, M.C., Vroling, M., Mares, S.H.W. et al. Treating PTSD with Imagery Rescripting in underweight eating disorder patients: a multiple baseline case series study. J Eat Disord 10, 35 (2022). https://doi.org/10.1186/s40337-022-00558-1

ten Napel-Schutz, M.C., Karbouniaris, S., Mares, S.H.W., Arntz, A., Abma, T.A. Perspectives of underweight people with eating disorders on Imagery Rescripting trauma treatment: A qualitative study of their experiences. (Submitted)

ten Napel-Schutz, M.C., Karbouniaris, S., Mares, S.H.W., Arntz, A., Abma, T.A. The importance of peer-supervision for therapists in Imagery Rescripting trauma treatment for underweight eating disorder patients: A qualitative study of their experiences. (In progress)

Auteurs

Marieke ten Napel-Schutz

GGNEt
Klinisch psycholoog, psychotherapeut, onderzoeker

Vergroten van positieve mentale beelden bij mensen met spreekangst

Elze Landkroon
Tilburg University | Altrecht

 

Kernwoorden

Angststoornissen, spreekangst, exposure, mentale beelden

Inhoud van de lezing

Introductie. Exposure behandeling wordt aanbevolen voor angststoornissen, maar veel patiënten beginnen niet aan de behandeling. Patiënten hebben vaak last van negatieve mentale beelden die eerdere aversieve ervaringen of gevreesde toekomstige situaties weerspiegelen (Holmes & Mathews, 2010). Interventies gericht op het veranderen van deze negatieve mentale beelden kunnen het mogelijk gemakkelijker maken om exposure aan te gaan. In experiment 1 hebben we onderzocht hoe mensen met hoge spreekangst, vergeleken met mensen met lage spreekangst, herinneringen of mentale beelden over toekomstig situaties beoordelen met betrekking tot spreken in het openbaar. In experiment 2 hebben we onderzocht of het positief inbeelden van spreken in het openbaar, mensen met spreekangst helpt om aan exposure te beginnen.

Materiaal en methodes. In experiment 1 werd de deelnemers (20 hoge en 20 lage spreekangst) gevraagd om zich een toekomstige situatie over spreken in het openbaar voor te stellen en zo gedetailleerd mogelijk te beschrijven en om het meest aversieve beeld hiervan te beoordelen. Ook werd hen gevraagd een aversieve spreekervaring uit het verleden op te halen, deze herinnering te beschrijven en het meest aversieve beeld hiervan te beoordelen. In experiment 2 werden deelnemers met spreekangst (= 43) toegewezen aan een toekomstgerichte positieve mentale inbeeldingsgroep of een controlegroep zonder taak. Na het beoordelen van hun bereidheid en angst om in virtual reality (VR) te presenteren, nam de positieve mentale inbeeldingsgroep deel aan een audio-begeleide positieve inbeeldingsoefening over spreken in het openbaar en de controlegroep ging direct verder met het experiment. Vervolgens beoordeelden alle deelnemers opnieuw de bereidheid en angst om in VR te presenteren en presenteerden zij in VR, terwijl ze elke minuut hun angstniveau aangaven.

Resultaten. Experiment 1 toonde aan dat deelnemers met hoge versus lage spreekangst het toekomstscenario beschreven met meer negatieve details, terwijl er geen groepsverschillen waren in het beschrijven van de herinnering. Deelnemers met hoge spreekangst beoordeelden de meest aversieve beelden als emotioneler en ervoeren hogere spanning dan deelnemers met lage spreekangst. Experiment 2 toonde aan dat anticipatieangst verminderde in de positieve mentale inbeeldingsgroep, maar niet in de controlegroep. Ook was het angstniveau tijdens exposure lager in de positieve mentale inbeeldingsgroep dan in de controlegroep, maar de groepen verschilden niet in bereidheid om exposure aan te gaan.

Discussie en conclusie. Personen met hoge spreekangst kunnen worden onderscheiden van personen met lage spreekangst vooral door hoe zij toekomstige angstrelevante situaties beschrijven en beoordelen. Toekomstgerichte positieve mentale inbeelding van spreken in het openbaar kan anticipatieangst en angst tijdens exposure in VR verminderen. Toekomstig onderzoek kan de interventie verder optimaliseren, bijvoorbeeld door het script te personaliseren, en onderzoeken of deze interventie de exposure bereidheid kan vergroten bij patiënten met angststoornissen.

Klinische implicaties. Toekomstgerichte positieve mentale inbeelding is veelbelovend om individuen voor te bereiden op blootstelling aan angstrelevante situaties.

Referenties en literatuur

Holmes, E. A., & Mathews, A. (2010). Mental imagery in emotion and emotional disorders. Clinical Psychology Review30(3), 349–362. https://doi.org/10.1016/j.cpr.2010.01.001

Auteurs

Elze Landkroon

Tilburg University | Altrecht
Universitair Docent | Psycholoog